Welke vorm en kleurstelling waren typerend voor gevels in verschillende tijdperken? Er is natuurlijk geen eenduidig antwoord op deze vraag, omdat dit toen net als nu sterk varieerde naar gelang smaak en voorkeur, maar toch zijn er bepaalde trends en kleurencombinaties te zien die vaker voorkwamen dan andere.
1880-1900 Neorenaissance
De huizen die aan het einde van de 19e eeuw werden gebouwd, waren vaak rijkelijk versierd met prachtige bouwdetails en houtwerk. Persoonlijke accenten zoals torentjes en torens, sierlijke details en gedraaide profielen waren niet ongebruikelijk. Er werd graag veel aandacht besteed aan het timmerwerk, dat plaats kreeg op mooie veranda's en rond de ramen.
De gevels werden geschilderd in lichte olieverf, die contrasteerde met de kozijnen en raamkozijnen, details die meestal in donkerdere tinten werden uitgevoerd. Geelbeige, geelwit en grijswit waren veel voorkomende kleuren. Het hele huis en vooral het dak werden graag rijkelijk versierd met smeedijzeren details of houtsnijwerk. Zie afbeelding 1. Als dakbedekking werd vaak ijzerplaat gebruikt, dat in zwart, grijs, groen of rood kon worden geverfd.
1900-1910 Jugend
Een sensuele vormentaal die is gebaseerd op de organische vormen van de natuur heeft de basis gelegd voor de jugendstil (of art nouveau, zoals deze stijl ook wordt genoemd). Omdat de zachte vormentaal moeilijk te realiseren was met houten panelen, werd vaker pleisterwerk gebruikt. Het pleisterwerk kon worden geverfd met Falu Rödfärg of olieverf in lichte kleuren. Het houtwerk was vaak wit en op de gebroken daken werd bij voorkeur rode kleitegels gebruikt. Zie afbeelding 2. Foto: Wikimedia/Ingmar Engström.
1910-1920 Nationaalromantiek
In deze periode werden veel villa's gebouwd met staande lattenpanelen, een speciale techniek waarbij brede tussenruimtes worden gelaten tussen de onderplanken en vervolgens worden bedekt met latten. Huizen met staande panelen werden vaak geschilderd in een donkere, meestal bruine kleur. Lijsten en knopen werden dan meestal niet gemarkeerd, maar moesten opgaan in het geheel. Zie afbeelding 3. Huizen met liggende panelen werden vaak op traditionele wijze geschilderd met lijnolieverf of kalkverf, zoals Falurödfärg, met witte knopen.
1920 Classicisme
In de 20e eeuw kon de kleurstelling zeer gevarieerd zijn. Tegelijkertijd werd er veel aandacht besteed aan de kleurindruk van het straatbeeld en wilde men dat de huizen met elkaar in harmonie waren. Zie afbeelding 4. De staande houten panelen domineerden en werden vaak geschilderd met lijnolieverf in lichte kleuren zoals wit, grijs en geel. De voeringen en hoeken waren meestal gebroken wit. Er werd vaak ingezet op decoratieve details zoals hoekpilasters (een top waarop het dak 'rust'), pilaren met kapitelen die vaak voorkwamen op hoeken en open entrees. Zie afbeelding 5.