Stijlgeschiedenis ~ 1900-1910 Jugendstil
Architectuur, gevels en ramen
Rond de eeuwwisseling van 1900 wordt de nieuwe Jugend-stijl in Zweden geïntroduceerd. De naam komt van het Duitse woord voor jeugd, maar in de rest van Europa wordt deze stijl Art Nuoveau genoemd, de nieuwe kunst. Deze stijl is de eerste die breekt met de eerdere nieuwe stijlen en er wordt een geheel nieuwe vormentaal gecreëerd, gebaseerd op de organische zachtheid van de natuur. De stijlrichting vindt zijn oorsprong in de Engelse Arts and Crafts-beweging die in de jaren 1880 ontstaat. De voorvechter is William Morris, bekend om zijn elegante behangpatronen. In zijn en andermans bloemen- en plantenpatronen wordt de toekomstige stijl gecreëerd.
In 1897 vindt de 'algemene kunst- en industrietentoonstelling' plaats op Djurgården in Stockholm. De tentoonstelling toont gebouwen in de nieuwe jugendstil, die zich snel verspreidt door Zweden en zich in het hele land vestigt. De voorbeelden komen onder andere uit Oostenrijk en Frankrijk, maar de stijl neemt verschillende vormen aan. Zweedse architecten vinden de internationale voorbeelden te vulgair en vertalen ze in een eigen Zweedse variant, die gematigder en soberder is. Nu worden zowel de buitenkant als de binnenkant van het gebouw gezien als een geheel met een samenhangend ontwerp, een zachte vormentaal en lichtere kleuren. In de meergezinswoningen van de steden zal deze architectuurstijl tot bloei komen, terwijl de villa-architectuur wordt gedomineerd door een nationaal-romantische belangstelling voor de volkscultuur.
In Zweden blijft de toestroom naar de steden groot en wordt de woningbouw vooral aangestuurd door particuliere bouwondernemers die bouwen voor de verhuurmarkt. Het verlangen naar de natuur en een gezondere woonomgeving blijft sinds de jaren 1890 sterk groeien en de villa wordt het ideale woonideaal van die tijd. Buiten de grote steden, en meer centraal in de kleinere steden, ontstaan villawijken voor de middenklasse en welgestelde gezinnen. Maar voor arbeidersgezinnen blijft de overbevolking een feit. De grote sociale en economische verschillen in de klassenmaatschappij zijn enorm. Initiatieven om de woonsituatie van arbeiders te verbeteren worden genomen door de eigenwoningbeweging en voor het eerst zijn er tekenen dat woningbouw een gemeentelijke aangelegenheid zal worden. Het concept van de tuinstad wordt in Zweden geïntroduceerd naar Engels en Duits voorbeeld en er worden ook nieuwe villawijken voor arbeiders gepland. Hoewel de villa's of rijtjeshuizen bedoeld zijn voor arbeiders, zijn ze vaak te duur en worden ze in plaats daarvan gekocht door ambtenaren.
De stijl van de gevel
De jugendhuizen van de meergezinswoningen worden gekenmerkt door glad pleisterwerk in de kleuren geel, oranje en roze met spaarzame decoraties in dezelfde kleur als de rest van de gevel. Typisch voor deze periode zijn reliëfpatronen of gravures in de vorm van smalle lijnen of banden van glanzende tegels die in de gevel zijn aangebracht. De daken zijn bedekt met zadeldaken of gebroken daken met geverfd plaatstaal. Dure huizen kunnen worden voorzien van koperen platen of geglazuurde bakstenen. De meeste huizen zijn versierd met erkers in golvende, zachte vormen die eindigen in een gebogen vorm boven de daklijst. Er zijn tal van ontwerpen en variaties, wat de speelsheid van de architect laat zien. De erkers zorgen voor meer daglicht in de woningen en bieden bovendien een beter uitzicht op de straat.
De gevels en vooral de poortomlijstingen zijn voorzien van plantenornamenten geïnspireerd op de Noordse fauna. Hier vindt men zowel dennenappels, bloemenkransen, eikenbladeren als dennenbomen. Ook dierenmotieven komen veel voor. De gevels en gebouwen van de boerderijen zijn eenvoudiger van karakter. De ramen hebben een karakteristieke vorm met een middenstijl en kleine bovenramen, en soms met een gewelfde dwarsbalk. Het raamwerk is geschilderd in Engels rood, bruin, groen of oker. De trappenhuizen zijn toegankelijk via buitendeuren met panelen en glaspartijen.
De golvende, populaire jugendstijl is moeilijk te realiseren op houten villa's, maar leent zich beter voor pleisterwerk. Het zijn echter de grotere, duurdere villa's die gepleisterde gevels krijgen, die worden geschilderd in warme gele of beige tinten. De kleinere arbeiderswoningen hebben houten gevels, vaak met liggende panelen die in Falunrood worden geschilderd met witte kozijnen in volkse traditie. Ongeacht welke van de twee gevelstijlen wordt gekozen, de dakvorm is vaak gebroken, het huis heeft balkons en voorportalen en net als bij de meergezinswoningen hebben de ramen aan de bovenkant kleine ruitjes.
Ramen 1900-1910
Jugendramen hebben een opvallend uiterlijk door de kleine ruitjes aan de bovenkant. Er zijn echter ook ramen zonder ruitjes. De spijlen hebben geen constructieve functie, maar zijn puur esthetisch. De ramen worden ontworpen met één, twee of drie vleugels met dwarsbalken en ontmoetingsbogen. In exclusieve huizen kunnen de ramen worden ontworpen met golvende vormen die speciaal zijn ontworpen. Nu wordt de naar binnen gekoppelde boog steeds gebruikelijker. Door de nieuwe constructie wordt het schrijnwerk sterker. Bij ontmoetingsbogen worden de onderste bogen gesloten met spanjoletten, terwijl de bovenste worden gesloten met behulp van een knop of met spanhaakjes. Het raamwerk wordt vervaardigd uit kernhout met een hoog harsgehalte, waardoor het beter bestand is tegen rot. Het kan worden geverfd in iets sterkere kleuren zoals groen of Engels rood.